BRON: D. Little, Fr. Goullier en G. Hughes, Het Europees Taalportfolio: terugblik (1991-2011).
Wat is het Europees Taalportfolio? Hoe is het ontstaan?
- 1.1 Beschrijving
Het Europees Taalportfolio (ELP) van de Raad van Europa bestaat uit drie verplichte onderdelen:
- een talenpaspoort, dat een overzicht geeft van de taalkundige identiteit van de leerling, met vermelding van de tweede/vreemde talen (L2) die hij/zij leert of heeft geleerd, de formele taalkwalificaties die hij/zij heeft behaald en zijn belangrijke ervaringen met het gebruik van de L2. Dit document bevat ook een zelfbeoordeling door de leerling van zijn/haar huidige vaardigheden in zijn/haar L2 ;
- een taalbiografie, die wordt gebruikt om leerdoelen vast te stellen, de vorderingen van de leerling te volgen en bijzonder belangrijke taalkundige en interculturele ervaringen vast te leggen en daarover na te denken;
- een dossier, dat zowel een pedagogische als een presentatiefunctie kan hebben, in die zin dat het wordt gebruikt om werk in uitvoering op te slaan, maar ook om een verzameling werk te presenteren waarvan de leerling vindt dat het zijn L2-vaardigheden het best weerspiegelt.
- 1.2 Functies
De ELP heeft zowel een inleidende als een educatieve functie. Als onderdeel van zijn presentatiefunctie vult het certificaten en diploma’s aan die op basis van formele examens worden afgegeven, door aanvullende informatie te verstrekken over de taalleerervaringen van de leerling, alsmede concreet bewijs van zijn L2-vaardigheden en -prestaties. Daarnaast wordt verslag gedaan van het leren van talen dat niet alleen binnen het formele onderwijs plaatsvindt, maar ook daarbuiten. De pedagogische functie van de ELP is meertaligheid te bevorderen, het cultureel bewustzijn te vergroten, het taalleerproces transparanter te maken voor de leerling en de ontwikkeling van autonomie van de leerling te ondersteunen. De opgesomde functies zijn verweven in het voortdurende proces van zelfevaluatie, dat van fundamenteel belang is voor een doeltreffend gebruik van de ELP.
- 1.3 Oorsprong
De uiteindelijke vorm van de ELP werd vastgesteld tijdens het project Taalonderwijs en Europees burgerschap van de Raad van Europa (1989-96), maar het instrument draagt ongetwijfeld de sporen van eerdere projecten van de Raad van Europa. De presentatiefunctie was dus bedoeld om tegemoet te komen aan dezelfde zorgen die ten grondslag lagen aan initiatieven om in de jaren zeventig een Europees studiepuntensysteem voor volwassen L2-onderwijs te creëren (bijv. Raad voor Culturele Samenwerking, 1979), terwijl de pedagogische functie ervan de inzet van de Raad van Europa voor culturele uitwisseling, levenslang leren en autonomie van de leerling weerspiegelt (zie bijv. Holec, 1979).
De beslissende impuls voor de oprichting van de ELP kwam van het Rüschlikon-symposium ( “Transparantie en samenhang in het talenonderwijs in Europa” ), dat in 1991 werd georganiseerd door de Zwitserse federale autoriteiten in samenwerking met de Zwitserse Conferentie van Kantonale Ministers van Onderwijs (EDK). In de conclusies van het event bevelen de deelnemers namelijk aan dat de Raad van Europa de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees referentiekader voor het leren van talen aanmoedigt en een werkgroep opricht om de mogelijke vormen en functies van een Europees taalportfolio te onderzoeken. Dit gemeenschappelijk Europees Referentiekader (ERK; Raad van Europa, 2001) was bedoeld om “de samenwerking tussen onderwijsinstellingen in verschillende landen te bevorderen en te vergemakkelijken ; [d’] een solide basis te verschaffen voor de wederzijdse erkenning van taalkwalificaties; [et d’] lerenden, leraren, cursusontwerpers, certificeringsinstanties en onderwijsbeleid helpen hun inspanningen te situeren en te coördineren” (Raad voor Culturele Samenwerking, 1992: p.37). Wat het ELP betreft, zou het “bestaan uit een eerste deel waarin de officieel toegekende kwalificaties worden gesitueerd ten opzichte van een gemeenschappelijke Europese schaal, een ander deel waarin de leerling zijn ervaringen onderweg bijhoudt, en eventueel een derde waarin voorbeelden van verricht werk worden samengebracht. De elementen van het portfolio die kunnen worden gesitueerd onder verwijzing naar het gemeenschappelijk kader, moeten zo worden gesitueerd” (ibid.: p.40).
In deze aanbeveling wordt de drieledige structuur van het ELP (talenpaspoort, taalbiografie, dossier) en het verband met het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen (ERK/CEFR) duidelijk aangekondigd. Zoals we hebben gezien, wordt de leerling bij het gebruik van de ELP noodzakelijkerwijs betrokken bij een proces van zelfbeoordeling op basis van de gemeenschappelijke referentieniveaus van het ERK/CEFR. Deze beschrijven L2-competenties met betrekking tot vijf communicatieve vaardigheden (luisteren, lezen, spreken interactie, spreken productie en schrijven), die elk in zes niveaus zijn onderverdeeld: A1 en A2 (basisgebruiker), B1 en B2 (onafhankelijke gebruiker), C1 en C2 (vaardige gebruiker). De can-do descriptoren die de gemeenschappelijke referentieniveaus definiëren, werden ontwikkeld op basis van empirisch onderzoek dat werd gefinancierd door de Zwitserse nationale stichting voor wetenschappen (SNSF ) (zie North 2000, Schneider & North 2000). Deze algemene opzet is samengevat in het “Grid for self-assessment” (Raad van Europa, 2001: blz. 26-27; bijlage 1).
In het kader van het project Taalonderwijs en democratisch burgerschap zijn twee ontwerp-CEFR’s ontwikkeld (Raad voor Culturele Samenwerking, 1996a, 1996b), alsmede een reeks voorstellen voor de ontwikkeling van ELP’s voor verschillende categorieën taalleerders (Raad voor Culturele Samenwerking, 1997a). In het eindverslag van het project werd aanbevolen het CEFR te testen, het ELP verder te ontwikkelen en de invoering ervan “bij wijze van experiment, gevolgd door een evaluatie en afronding, met het oog op een volledige invoering in het Europees Jaar van de talen, 2001” aan te moedigen (Raad voor culturele samenwerking 1997b: blz. 80).